Biercultuur in België dankzij belastingen, wetten en regels uit de 14de eeuw

5/5

Sinds 2019 is Horeca Webzine hét interactief online magazine met het allerlaatste nieuws, tips, weetjes, inspirerende verhalen en aanbiedingen van en voor de horeca. Tweewekelijkse nieuwsbrief aan 20.969 abonnees. Klik en abonneer je ook; het is en blijft gratis!

Deze pagina werd geschreven in het Nederlands en kan dankzij een performant vertaalprogramma ook gelezen worden in het Frans, Engels en Spaans. Met onze excuses als er taalfouten in de tekst staan. Veel leesplezier!

bier bierkaartjes biercultuur

Bier wordt gemaakt van water, graan, gist, kruiden en hop. Maar doe daar nog maar een flinke scheut belastingen bij om het op smaak te brengen.

Inhoudsopgave

Steeds hetzelfde

Volgens Eline Poelmans (KU Leuven) en Jason Taylor (Central Michigan University) dat de grote variatie aan Belgische bieren te danken is aan instituties: belastingen, wetten en regels. Ook al verdwenen regels na verloop van tijd, ze blijven tot op vandaag doorwerken.

Eenmaal de drinker gewend geraakt is aan de smaak blijft hij immers zijn favoriet verkiezen, schrijven de auteurs in het wetenschappelijk tijdschrift Journal of Institutional Economics.

Daardoor blijven brouwerijen vaak brouwen alsof de al lang afgeschafte regels nog steeds bestaan. Bier wordt ook gedreven door ‘nostalgische consumptie’. Om die dorst te laven, grijpen ook de nieuwe brouwerijen vaak terug naar lokale recepten van weleer.

000-hop-bier-Horeca-Webzine
Hop was een beter bewaarmiddel dan gruut en had vlug veel succes.

Gruut en hop

Om bier beter houdbaar te maken, voegden de middeleeuwse brouwers gruut toe. Daarin konden onder meer de kruiden gagel, rozemarijn en laurierbes zitten. Die kruiden groeiden op de gemeenschappelijke gronden. De steden verwierven het monopolie op gruut en gebruikten het om het bier al bij de bron te belasten.

In 1364 bepaalde keizer Charles IV dat steden in het Heilig Roomse Rijk – waar het oostelijke deel van het huidige België onder viel – ook hop mochten belasten. Hop was een beter bewaarmiddel dan gruut en had vlug veel succes. 

Maar in de steden ten westen van de Schelde (het huidige West-Vlaanderen en deels Oost-Vlaanderen) was hop lange tijd verboden, en werden ­ingevoerde brouwsels zwaar belast. De brouwerijen bleven er veel langer vasthouden aan gruutbieren, ook nadat het verbod op­geheven werd.

Precies daarom liggen bijna alle huidige brouwerijen van oudbruine en roodbruine bieren ten westen van de Schelde, argumenteren Poelmans en Taylor. In die streek waren de brouwers niet vertrouwd met hop, waardoor ze op zoek ­gingen naar andere manieren om bier te ­bewaren.

Middeleeuwse belastingontduikers

Bierbelastingen waren erg belangrijk voor de steden. In de 15de en 16de eeuw waren ze goed voor de helft van de inkomsten. Om de accijnsinkomsten aan te zwengelen beval de hertog van Brabant in 1420 dat er tarwe gebruikt moest worden. Dat zou bier beter maken, en de consumptie verhogen. Het is geen toeval dat de tarwebieren witbier en lambiek in die regio floreerden.

Maar de brouwerijen ontweken ook destijds graag belastingen. Als die gebaseerd waren op bijvoorbeeld gerst, gebruikten brouwers andere granen. Om ontwijking tegen te gaan, legden steden uitgebreidere recepten op. Halle, bijvoorbeeld, stipuleerde dat 300 liter tarwe en 500 liter gerst of haver gebruikt moest worden; verhoudingen die nog steeds courant zijn bij lambiekbieren zoals kriek en geuze. 

Ook Oude­naarde (oudbruin), Roeselare (roodbruin), Hoegaarden en Namen legden regels op die tot op de dag van vandaag nog bepalend zijn voor de lokale bieren. Dat elke stad haar eigen regels koos, werkte de diversiteit in de hand.

Lokaal chauvinisme

Stedelingen waren niet vies van een flinke portie chauvinisme. Nagenoeg elk dorp had zijn eigen brouwerij. En ook dat was deels het product van belastingen. Invoer uit andere steden werd belast. Of er werd minder belasting gehoffen op bieren die binnen de stadsmuren werden gebrouwen. 

Er waren ook belastingen op onder meer de grootte van de brouwketel, wat kleinschaligheid bevorderde. Tot 1860 mochten Belgische gemeenten niet alleen de productie van het bier belasten, maar ook het vervoer ervan. Dat hield Belgische brouwerijen klein en lokaal.

Trappisten

Toen Napoleon onze streken veroverde, betekende dat het tijdelijke einde voor veel abdijen die vaak bier brouwden. De Belgische grondwet voorzag in 1831 echter wel opnieuw religieuze vrijheid. De Trappisten, een orde opgericht in 1664, keerde terug. Maar ze namen het zekere voor het onzekere en vestigden zich dicht bij de grens. 

Als de beleidsmakers opnieuw hun kar keerden, konden ze snel de grens over vluchten. Door dicht bij de Nederlandse grens te zitten, konden ze ook rekruteren bij de katholieken in Nederland, zo stipt bierkenner en brouwer Jef Van den Steen aan, die een boek schreef over trappistenbrouwerijen.

Biercultuur in België dankzij belastingen, wetten en regels uit de 14de eeuw 1
Orval ontstond als jongste der Belgische Trappisten als vluchthuis voor Franse paters.

Westmalle

Westmalle begon in 1836 als eerste trappistenbier te brouwen. Daarna volgden Westvleteren (1838), Achel (1846), Chimay (1862), Rochefort (1899) en Orval (1931).

De jongste der Belgische Trappisten ontstond overigens als vluchthuis voor Franse paters. Ze vreesden in de jaren 1920 de communisten en bouwden een vluchthuis. Dat hadden ze uiteindelijk niet nodig, maar ondertussen waren de voor­bereidingen voor een abdij wel getroffen.

Stemmen winnen

Politici lieten niet alleen de abdijbieren floreren, ze probeerden met ook stemmen te kopen met het gerstenat van de lokale bevolking. In het jonge België hadden de meeste dorpen ten minste één katholieke en één liberale brouwer. Bier was zo belangrijk, zowel sociaal als economisch, dat het niet ongewoon was dat de burgemeester ook een brouwer was. 

Zoals in de Oost-Vlaamse gemeente Buggenhout, waar de katholieke brouwersfamilie De Landtsheer met de liberale brouwers Bosteels streed om de sjerp. Ze wonnen niet zozeer zieltjes met de kwaliteit van de lokale pinten, ze moesten vooral goedkoop en verschrikkelijk slap zijn.

Strijd tegen dronkenschap

Om dronkenschap door de goedkope jenever te beteugelen verbood de Wet Vandervelde in 1919 de verkoop van sterke drank in cafés; de Belgische versie van de Drooglegging. Aanvankelijk mocht het alcoholpercentage voor bier niet meer dan 5 procent bedragen, maar die beperking werd snel opgeheven. 

Dat maakte de weg vrij voor een rijke Belgische traditie van dubbels – rond 7 procent, het dubbele alcoholpercentage van wat toen gebruikelijk was – en tripels, met een alcoholpercentage van 9 tot 11 procent.

Wet Vandervelde

Sommige van de bekendste Belgische tripels werden zelfs als een direct gevolg van de Wet Vandervelde gecreëerd.

De Trappisten van Westmalle staken in 1921 als eerste hun neus aan het venster met de Westmalle Dubbel. Moortgat volgde met Victory Ale, wat later Duvel zou worden. Westmalle pionierde in 1933 opnieuw met Superbier, later herdoopt als West­malle Tripel.

Deel dit blogartikel! 

Ken jij andere professionals, hobbykoks, collega’s, vrienden en/of kennissen die ook wat kunnen hebben aan onze blogartikels? We zouden het heel fijn vinden dat je dit blogartikel in jouw netwerk deelt. Het kan makkelijk met de onderstaande sociale media-knoppen. Alvast bedankt!

Bron: Dries De Smet, De Standaard.

Facebook
LinkedIn
WhatsApp
Email
Geverifieerd door MonsterInsights